Afbeelding
Foto:

De aanval op Nederlands-Indië

Op 26 juli 1941 bevroor president Roosevelt van de Verenigde Staten alle vormen van olie-export naar het Japanse keizerrijk. Japan, dat steek van buitenlandse bronnen van olie afhankelijk was, werd hierdoor sterk getroffen. Zij kon slechts 10% van haar consumptie zelf opbrengen en was verder afhankelijk van buitenlandse handel. Op aandringen van het Engelse kabinet en de Amerikaanse president voegde ook de Nederlandse overheid in ballingschap zich bij het embargo: het exporteren van olie naar Japan vanuit toenmalig Nederlands-Indië werd aan banden gelegd. Japan, dat slechts voor ongeveer anderhalf jaar oliereserves had opgebouwd besloot ten oorlog te gaan. Door een verrassingsaanval op de Amerikaanse vloot bij Pearl Harbour hoopte ze voor een tijdje de vrije hand te hebben in Zuid-Oost Azië. Na de aanval op Pearl Harbour richtte ze zich dan ook op Nederlands-Indië, te meer omdat dit territorium rijk was aan natuurlijke grondstoffen, waaronder de door Japan fel begeerde olie.

Japan's aanval begon met verschillende landingen op het gebied van Nederlands-Indië. Op 15 januari 1942 werd een gezamenlijke commandostructuur met zeggenschap over alle Britse, Australische, Amerikaanse en Nederlandse eenheden opgericht. Deze commandostructuur had echter tegengestelde belangen in het gevecht tegen de Japanse aanvallers. Tevens was de vijand over het algemeen numeriek te sterk om effectief tegen gehouden te worden. Op 9 maart zagen de Nederlandse bevelhebber en de gouverneur zichzelf dan ook gedwongen tot capitulatie. In het verdere verloop van de oorlog werd er geen poging gedaan om de overgenomen gebieden van Nederlands-Indië te bevrijden door het inzetten van grondtroepen. In plaats hiervan werd de bevrijding van Nederlands-Indië gestipuleerd als een voorwaarde in de Japanse overgave die op 2 september 1945 werd getekend.