Afbeelding
Foto:

Rijksduitsers en collaborateurs

Spoedig na de bevrijding, op 31 juli 1945, werd door de ingestelde Politieke Opsporings Dienst (POD) te Zevenaar maatregelen getroffen tegen de nog aanwezige Rijksduitsers. Zij moesten zichzelf melden met de getuigschriften van ten minsten drie politiek betrouwbare personen. Zowel onroerende goederen als ook roerende goederen van Duitsers werden voorlopig geconfiskeerd. De meeste Duitsers die zonder vervolging op het Gelders Eiland terugkeerden kregen in de loop van 1947 wederom de vrije beschikking over hun vermogen en eigendommen terug.

Nederlanders die tijdens de bezetting met de Duitsers hadden gecollaboreerd werden in grote getale opgepakt en in kampen geïnterneerd. Zij verloren in de meeste gevallen hun politieke rechten gedurende een bepaalde tijd, terwijl velen van hen ook hun Nederlandse nationaliteit verloren. Sommigen werden uit de kampen vrijgelaten maar kregen 'huisarrest' opgelegd, dat wil zeggen dat zij de eigen gemeente niet mochten verlaten.

Op 13 augustus 1947 werd Michiel Kock op last van de Officier Fiscaal te Vught in vrijheid gesteld met een proefperiode van drie jaar. Deze voorwaardelijke buitenvervolgingstelling was een gevolg van het feit dat hij reeds geruime tijd in bewaring had doorgebracht. Hoewel de verdenkingen tegen hem gegrond bleken werd hij toch vrijgelaten. Hij mocht echter geen lid worden van enige politieke partij. In 1948 verdween hij uit de gemeente. Andere uitersten waren er ook. De vroeger op Spijk wonende Van de Kamp was aangesteld als bewaker in het kamp Avegoor. Voor de meeste mensen en ook de gemeenschappelijke autoriteiten was het onbegrijpelijk dat hij in dienst was genomen. Kennelijk had men een antecedentenonderzoek niet nodig geoordeeld, want tijdens de oorlog had hij met alle winden meegewaaid. Hij ging vriendschappelijk om met de Duitsers om zo van zijn voornaamste bron van inkomsten, de smokkelhandel, het meest profijt te trekken.